Wanneer wij de bestuiving bij bloemhoudende planten beschouwen, dan is de eerste soort die ons voor de geest komt: de honingbij, Apis mellifera. Nochtans zijn er ook andere insecten die een belangrijke rol spelen bij de bestuiving van bloemplanten. De drie groepen die het meest bijdragen aan stuifmeeloverdracht zijn, gerangschikt volgens volgorde van hun belangrijkheid, de wilde bijen, (Hymenoptera Apoïdea), de zweefvliegen (Diptera, Syrphidae), en de vlinders (Lepidoptera).

De wilde bijen De zweefvliegen De vlinders

Men schat dat er ongeveer tussen de 350 en 400 soorten wilde bijen zijn in het grensoverschrijdend projectgebied Het betreft zowel sociale soorten (vb. hommels) als solitaire soorten (die zelf hun nakomelingen opvoeden); ze voeden zich voornamelijk met stuifmeel en nectar en bezitten een speciale structuur om het stuifmeel te oogsten (borstels, korfjes, geveerde haartjes) vandaar dat ze uitstekende bestuivers zijn.

De zweefvliegen zijn een familie binnen de orde van de Diptera (vliegen en muggen). Ze onderscheiden zich van de bijen door hun korte voelsprieten. Heel wat soorten lijken sterk op bijen of wespen. De volwassen zweefvliegen voeden zich hoofdzakelijk met nectar terwijl de larven in symbiose leven of echte rovers (bv van bladluizen) zijn.

De vlinders of Lepidoptera zijn gekende bestuivers en populair bij het grote publiek. Men onderscheidt dagvlinders en nachtvlinders. Wat vlinders vooral onderscheidt t.o.v. andere bestuivende insecten is hun tong. Hun tong is namelijk zeer lang en zeer soepel, en is uiterst geschikt om nectar van bloemen te verzamelen.