Download de Poster |
Interactieve versie
Klik op de naam van een soort om meer te leren!
De Snuitwaterzweefvlieg leeft over het algemeen in vochtige zones, venige gebieden, aan poel- en moerasranden en alluviale habitats in het algemeen. Zijn larve is watergebonden en voedt zich met micro-organismen die leven in rottend organisch afval. Deze soort vliegt van mei tot augustus en is vrij algemeen. Terug naar de top |
Men vindt de Vliegende speld in bosjes, struikgewas, langs hagen en in tuinen. De larve voedt zich met bladluizen die ze vindt op bomen, struiken, hogere grassen en kruiden. De soort vliegt, onopvallend, vanaf april tot oktober en is zeer algemeen. Terug naar de top |
De Kleine rooddij-bladloper vindt men in oude sparrenbossen. Daarnaast wordt ze ook in beekbegeleidende loofbossen van eik en haagbeuk met een sterke ondergroei aangetroffen. De larve is gekend maar zijn habitat veel minder. Ze ontwikkelt zich in rottend naald- of loofhout. De soort laat zich zien vanaf mei tot juli en is zeer zeldzaam. Terug naar de top |
Het Wollig gitje komt vooral voor in loofbossen, kleinschalige landschappen en al dan niet vochtige weilanden. De larve is fytofaag (voedt zich met planten) en ontwikkelt zich in wortels van schermbloemigen zoals berenklauw. De soort vliegt van juni tot augustus en is algemeen. Terug naar de top |
De Donkere fopwesp komt vaak voor langs bosranden en in grazige, kruidenrijke terreinen met halfhoge vegetatie. De larven zijn voorlopig nog onbekend, maar men vermoedt dat zij leven van bladluizen. De soort vliegt van juni tot augustus en is vrij algemeen. Terug naar de top |
De Bretel-wimperzweefvlieg leeft zowat in alle loof- en naaldbostypes. De larve voedt zich met bladluizen, maar kan zich ook voeden met kleine insectjes die ze vindt op de takken en twijgen van bomen. De soort vliegt van mei tot september en is zeer algemeen. Terug naar de top |
De Bosdidea leeft zowat in alle loof- en naaldbostypes. De larve voedt zich met bladluizen en bevindt zich meestal in de boomkruinen. Bosdideas zijn nogal “zenuwachtig” en zitten nooit lang stil. De soort vliegt van mei tot september en is vrij zeldzaam.. Terug naar de top |
De Enkele-bandzweefvlieg wordt vooral aangetroffen in bossen en struiken in tuinen. De larve voedt zich met bladluizen en leeft vooral op hout, maar kan ook in het hoge gras teruggevonden worden. De soort vliegt van april tot juni en is zeer algemeen. Terug naar de top |
De Weidevlekoog ontwikkelt zich in begroeide vijvers, tijdelijke plassen en zeer eutrofe* of antropogene* habitats zoals beerputten. De larven voeden zich met micro-organismen. De soort vliegt van mei tot september en is algemeen. Terug naar de top |
De Hommelbijvlieg is vooral te vinden in vochtige bossen, natte weilanden en moerassen. De larven zijn watergebonden maar ontwikkelen zich vooral in organische materie zoals modder of mest en voeden zich met micro-organismen. De soort vliegt van april tot augustus en is zeer algemeen. Terug naar de top |
Bollenzweefvliegen zijn te vinden in allerlei soorten bossen, in gewassen (inclusief aardappelen), in natte weilanden en in tuinen. Ze zijn fytofaag (voeden zich met planten) en ontwikkelen zich vooral in bloembollen en in wortelstokken van planten. Bollenzweefvliegen zijn actief van het voorjaar tot de late zomer en zijn zeldzaam tot zeer zeldzaam. Terug naar de top |
De Gewone kopermantel leeft in verschillende types oude loofbossen (alluviaal, droog, zuur). De larven ontwikkelen zich in boomwonden, holtes, en vraatgangen van de rupsen van de Wilgenhoutvlinder (een nachtvlindersoort). Poppen zijn in de winter gemakkelijk aan de voet van boomstammen te vinden. De soort vliegt van mei tot augustus en is vrij algemeen. Terug naar de top |
De Citroenpendelvlieg leeft in vochtige gebieden, langs beekranden en in vochtige weilanden. De larven voeden zich met micro-organismen in rottende vegetatie, in water dat rijk is aan organische stof. De soort vliegt van mei tot augustus en is algemeen. Terug naar de top |
De Grote narcisvlieg leeft vooral in open plekken in vochtige loofbossen, maar is ook terug te vinden in tuinen. De larve boort gangen in bloembollen van de leliefamilie, met name die van narcissen, vandaar zijn naam. De soort vliegt van mei tot juli en is algemeen.. Terug naar de top |
Kniksprieten komen voor in oude bossen en open, natte of droge, gebieden. De larve ontwikkelt zich in mierenkolonies en eet van het mierenbroed*. Ze bootst de geur van mieren na, waardoor ze niet worden herkend. Kniksprieten vliegen in mei en juni en zijn zeldzaam. Terug naar de top |
De Doodskopzweefvlieg leeft in de meeste bostypes, maar ook in natte weilanden en in tuinen. De larven zijn watergebonden en ontwikkelen zich in rottingsholten en met water gevulde takoksels van bomen, maar ook in rottende wortels en sapstromen. De soort vliegt van mei tot augustus en is algemeen. Terug naar de top |
De Gewone korsetzweefvlieg leeft in vochtige bossen, vochtige weilanden, sloten en plassen, zelfs in antropogene* condities. De larve leeft in waterige milieus die rijk zijn aan organisch materiaal, zoals mest, compost of met mest verrijkte modder, maar ook in voedselrijk water. De soort vliegt van mei tot augustus en is vrij algemeen. Terug naar de top |
De Korte platbek is karakteristiek voor vochtige naaldbossen en beukenbossen. De larve is onbekend, maar poppen zijn al gevonden in de strooisellaag van bossen. De soort vliegt van mei tot juli en is zeldzaam. Terug naar de top |
De soort leeft langs rivieren, vijvers en beken met hoge kruiden, maar ook in vochtige wilgenbosjes en extensief beheerde natte weilanden. De larve is onbekend, maar zal waarschijnlijk eerder een terrestrische levenswijze hebben. Ze leeft wellicht aan de voet van planten. De soort vliegt van mei tot september en is algemeen. Terug naar de top |
De Gewone snuitvlieg leeft in zowat alle biotopen, maar lijkt wel een voorkeur voor vochtige biotopen te hebben. Met haar lange snuit kan ze gemakkelijk nectar drinken op lipbloemen. De larve leeft van uitwerpselen van andere dieren en leeft in natte koeienmest. Ze camoufleert zich met stukjes mest en is daardoor moeilijk te vinden. De soort vliegt van mei tot september en is algemeen. Terug naar de top |
De Witte halvemaanzweefvlieg komt in heel wat open habitats, maar ook in bossen voor. Ze komt zelfs voor in zeer antropogene* biotopen zoals dennenbossen of akkers. De soort komt eigenlijk overal voor van zodra er voldoende bladluizen aanwezig zijn om de larven te voeden. De soort trekt in grote aantallen naar het noorden en vliegt van april tot september. Terug naar de top |
De Menuetzweefvlieg leeft in vochtige gebieden en komt ook vaak voor in antropofiele habitats, zolang het juiste leefgebied voor de larven maar aanwezig is. De larven zijn filteraars en leven in uiteenlopende soorten rottend organisch materiaal, zoals plantenstengels, composthopen en mest. De soort vliegt van maart tot september en is algemeen.. Terug naar de top |
De Grote langlijf leeft in graslanden velden, weiden en tuinen. De larve voedt zich met bladluizen, vaak in gewassen. Ze overwintert in de bodem. De soort vliegt van april tot oktober en is zeer algemeen. Terug naar de top |
De Echte wespvlieg leeft vooral in alluviale oude bossen met veel dood hout en omgevallen bomen. De larven boren gangen in rottend dood hout dat gedeeltelijk in water ligt. Het larvale stadium duurt twee jaar. De soort vliegt van mei tot juli en is vrij zeldzaam. Terug naar de top |
De Gele reus leeft zowel in vochtige als eerder droge oude loofbossen. De larve ontwikkelt zich in oude vraatgangen van houtbewonende insecten waarin natte humus en uitwerpselen achtergebleven zijn. Ze voeden zich vooral met micro-organismen in boomsappen. De soort vliegt van mei tot juli en is zeldzaam. Terug naar de top |
De Witte reus leeft in allerlei bossen en wordt soms ook langs hagen teruggevonden. De larve leeft in nesten van sociale plooivleugelwespen, waar ze zich met levende en dode wespenlarven voedt. De soort vliegt van mei tot september en is algemeen. Terug naar de top |
De Hommelreus leeft op open plekken tussen bossen, langs randen van veenmoerassen en langs hagen in landbouwgebied. De larve leeft in hommelnesten en voedt zich met afval en dode hommellarven. De soort vliegt van mei tot augustus en is zeer algemeen. Terug naar de top |
De Gewone rode bladloper leeft in droge en natte bossen, vooral langs de randen en op open plekken, daarnaast veel in door de mens beïnvloede milieus zoals parken, tuinen en houtwallen. Het is een snelle vlieger die meestal zenuwachtig over bladeren heen en weer loopt. De larven leven in dood hout, achter schors, in nat zaagsel, in sapstromen en zelfs in rottende plantendelen zoals aardappelen. De soort vliegt van mei tot september en is zeer algemeen. Terug naar de top |
Eutroof*: Waterplas verrijkt met veel organische materie, is de voedingsbodem die een plantaardige en bacteriële proliferatie veroorzaakt die leidt tot een uitgesproken deoxygenering van het water.
Antropogeen *: alles wat direct of indirect door de actie van de mens wordt veroorzaakt.
Antropofiel *: organismen die in contact met leven met mensen en hun omgeving.
Broed*: combinatie van eieren, larven en nimfen.
Fotografie: Colette Seignez